ontmoeting
’Stad’ is vooral de connotatie van het onverwachte, het grootse, de ontmoeting met het vreemde, het avontuur in het onbekende. ‘Stad’ gaat over de dieptse verlangens of de grootste afkeer van mensen. ‘Stad’ is de plaats waar onze verlangens vervuld worden — we gaan naar de stad om iets te kopen of te verhandelen — of waar we ons van afwenden — de stad als toneel van het slechte en verwerpelijke. De stad is het toneel waarop we de mens in al zijn glorie en in al zijn misère ontmoeten.
Steden zijn minder en minder ontmoetingsplaatsen geworden. Mensen wonen meer en meer in economisch en sociaal gesegregeerde wijken — op een subtielere manier dan simpele onderscheidingen tussen arbeidersbuurten, middenstands en bovenklasse. Klassenonderscheidingen in die klassieke definitie hebben hun tijd gehad, leefstijlen hebben die plaats ingenomen. Vrije sector en sociale woningbouw worden gemengd gebouwd, maar het type bewoners wordt eventueel binnen de bandbreedte van de huur uitgefilterd.
De oude stadskernen worden overgeleverd aan winkels, kantoren, cult-bewoners en cult-uitgaansmogelijkheden. Mensen uit de tuinsteden (o tegenspraak), vinexlocaties en de provincie komen winkelen en worden op hun wenken bediend met de thrill van daklozen, junks en tasjesdieven. In hun eigen woonomgeving zijn dat allemaal vreemde elementen. Maar in diezelfde woonomgeving kunnen zij uberhaupt niemand ontmoeten. Het Oostelijk Havengebied in Amsterdam telt 16.000 wooneenheden, zo’n 50.000 inwoners, maar er is nergens een plek waar je met meer dan honderd personen een bijeenkomst kunt organiseren, laat staan dat je in protest geamenlijk de straat op gaat