Posted: 10 Mar 0200 | h-en-s
Van alle onzin die Plato voor het nageslacht heeft opgeschreven, is zijn idee dat je bepaalde toonladders zou moeten verbieden omdat die een slechte invloed op het volk hebben, nog de meest intrigerende. Want hoewel toonladders als zodanig niet veel bijdragen aan of afdoen van het zedelijk gehalte van het volk, is het vonkje waarheid dat Plato hier zag, dat muziek niet neutraal is. Muziek staat midden in het leven, begeleid bezigheden en gebeurtenissen (van huiswerk tot begrafenissen) en is niet neutraal ten opzichte van dat leven: muziek versterkt gevoelens maar kan die ook kanaliseren of zelfs in toom houden. Als je muziek loskoppelt van het leven, blijft er weinig over. Het uitvoeren van een mis van Ockeghem of Di Lasso op een concert komt op mij heel wezenloos over. Het leven van die muziek is de liturgie en je houdt niets over als je het daarvan loskoppelt. Ja, heel mooie klankstromen, maar zonder betekenis omdat het verhaal waarvan die klanken een onderdeel zijn, ontbreekt.
Muziek is onderdeel van het leven en kan, net als het leven zelf, ‘schandalig’ zijn. Goede muziek is gerelateerd aan de eigen tijd, betere muziek provoceert een beetje (of heel erg). Schandalige muziek trekt zich niets van de tijd aan. Neem nu de Vier letzte Lieder van Richard Strauss.
Zo rond 1900 was Richard Strauss een van de belangrijker componisten van de nieuwe tijd. Niet zo radicaal als Schönberg, niet zo recht-voor-z’n-raap provocerend als Stravinksy, maar nietemin een van de belangrijke vernieuwers van de muzikale expressiemogelijkheden en de opera. Mettertijd wordt de man echter conservatiever en gedurende de hele nazi-tijd blijft hij wonen en werken in Beieren, Duitsland, tot aan zijn dood in 1949. Naar het schijnt was de man nu ook weer geen uitgesproken adept van het toenmalige regiem en het gaat hier ook helemaal niet om zijn politieke en maatschappelijke opstelling tegenover het nazi-regiem. Dat doet namelijk weinig af aan de schandalige muziek die hij na 1945 nog geschreven heeft: een hoornconcert en de genoemde Vier letzte Lieder. Als je die stukken hoort, is er geen Arnold Schönberg geweest, geen Igor Stravinsky, geen Charles Ives. Wat erger is, niets wijst erop dat Arnold Schönberg in 1933 naar Amerika heeft moeten vluchten omdat het Duitstalige Europa met zijn soort wenste af te rekenen. Niets van dat al bij Strauss. Wat je hoort zijn zoetgolvende, breed uitgesponnen melodieën die de luisteraar in een tijdloze vervoering zouden moeten brengen overeenkomstig het romantisch ideaal van 100 jaar daarvoor.
Maar dan het merkwaardige. Waar het tweede hoornconcert in het eigen schandaal verdwijnt, stijgen die Vier letzte Lieder boven zichzelf uit. Die intrigerende tegenspraak van ‘zo mooi’ en ‘zo tégen de tijd’, wordt opgeheven door de menselijke stem. De menselijke stem plaatst elke muziek in het heden. Als je het kan zingen en zolang je het kan zingen, is er geen schandaal.
Wat in de Vier letzte Lieder voorop staat is de componist die zijn einde voelt naderen en een laatste groet brengt aan zijn vak en zijn eigen leven, na het met voldoening te hebben beschouwd. Het laatste woord dat nog te zeggen valt, is de dood — letterlijk, want het is het laatste woord van het vierde lied. Maar het aardige is, is dat er geen angst in de cyclus zit. De toekomst wordt open en positief tegemoet getreden. Voor mij het meest treffend in het derde lied, ‘Beim Schlafengehen’. Daarin niet de angsten en gevaren van de nacht, die menig avondlied in de christelijke traditie ontsieren, maar het uitkijken naar de vertrouwde wereld in bed waarin je wegvliegt van de beslommeringen van de dag. Een schandalig avondgebed?
Nun der Tag mich müd gemacht,
Soll mein sehnliches verlangen
Freundlich die gestirnte Nacht
Wie ein müdes Kind empfangen.
Hände, lasst van allen Tun,
Stirn, vergisst du alles Denken,
Alle meine Sinne nun
Wollen sich in Schlummer senken.
Und die Seele, unbewacht,
Will in freien Flügeln schweben,
Um im Zauberkreis der Nacht
Tief und Tausendmal zu leben.
(Hermann Hesse)
(Dit artikel is in 2002 geschreven op verzoek van de redactie van Quadraatschrift, toen het blad van de Oude Kerkgemeente te Amsterdam, maar is nooit geplaatst.)