Posted: 15 Feb 2020 | h-en-s
Het was een veeg teken toen ik een maand geleden bericht kreeg dat Reinbert de Leeuw drie maanden rust moest nemen en het concert eind februari in de Matinee op de vrije zaterdag met een Claude Vivier programma overgedragen had aan Bas Wiegers. Een paar jaar geleden had ik hem nog gezien en gehoord in een György Ligeti-programma in het Muziekgebouw. Stram en breekbaar liet hij het Asko/Schönberg met een ongelofelijke vitaliteit en precisie spelen. Zo moest die muziek klinken, ‘moest’ omdat het noodzakelijk is dat die muziek klinkt. Ik had weer genoten van muziek die inhoud en zeggingskracht heeft en geen archaïserende en quasi mystieke harmonische subtiliteiten op postzegelformaat pleegt.
Ligeti en Vivier zijn volstrekt eigenzinnige componisten waarvoor De Leeuw zich met niet aflatende ijver inzette. Zo ook voor George Antheil, György Kurtág en Mauricio Kagel; hij bestond het om aan die laatste de Erasmusprijs 1998 toe te kennen, in plaats van aan de gedachte ‘paus’ van de hedendaagse muziek, Pierre Boulez, lees ik op wikipedia. Met waardering voor Boulez zal dat wel niet te maken gehad hebben, want ik herinner mij nog een Holland Festival uitvoering van diens Pli selon Pli, ook zo’n monument van de hedendaagse muziek, onder zijn leiding, met Barbara Hannigan (in 2007). Voor De Leeuw waren er denk ik veel hedendaagse componisten waar je niet omheen kon.
De ‘kwajongens’ van de Notenkrakers zijn nu bijna allemaal overleden. Ik heb zelf jarenlang in koren gezongen die door Huub Kerstens, een wat jongere generatiegenoot, werden geleid. Bij hem inspireerde ook die drang om nieuwe muziek te laten schrijven en uit te voeren. Zijn koor bestaat niet meer, noch De Volharding, noch het Willem Breuker Collectief, ensembles met wie we vaak projecten deden. Alleen het door Reinbert de Leeuw opgerichte Asko/Schönberg Ensemble bestaat nog en is zelf onderdeel van die concertcultuur geworden. Wel een veranderde cultuur, want de sandwich-formule, waarbij een hedendaags stuk werd ingeklemd tussen een Mozartje en Dvorakje heeft zichzelf overleefd. Mede dankzij De Leeuw die met zijn Schönberg-ensemble met programma’s met hedendaagse muziek de concertagenda vernieuwde en ruimte opeiste en nam voor experiment en nieuwe expressie.
Voor De Leeuw was ook de continuïteit in de muziek een waarde. Zijn grammofoonplaat met muziek van Eric Satie ligt bij veel mensen in de kast, hij heeft de late werken van Liszt veelvuldig uitgevoerd, en de laatste jaren trok hij met de Matthäus Passion van Bach door het land. Muziek moet gespeeld worden, steeds opnieuw, want dan leeft ze. De dode muziek, door Monthy Python ooit bezongen als ‘decomposing composers’, komt wel aan bod. Wat je van hedendaagse muziek ook wilt denken, alleen door stukken uit te voeren en weer uit te voeren, krijg je als uitvoerder en luisteraar vat op die stukken. Ik heb zelf ervaren hoe je op een gegeven moment ontdekt waar een componist mee bezig is, hoe hij de muziek ordent, als je een aantal stukken gezongen hebt. En ik heb ook ervaren hoe onbevredigend het is als je een stuk na de première nooit meer zingt.
Muziek moet je doen, met overgave en toewijding. Dat is wat Reinbert de Leeuw deed en waarin hij navolging verdient. Ondertusssen staat hij naast Bach voor het engelenkoor, als ik lied 737 uit het Liedboek voor de Kerken mag volgen – ik hoop, weet wel zeker, met het Chorbuch van Mauricio Kagel op de lessenaar.